Met de struweelhaag bedoelen we de klassieke doorndragendeboerenhaag. Een haag die vanwege haar doornige karakter een belangrijke veekerendefunctie kende op het boerenland en van oudsher veel werd toegepast. In tegenstelling tot een knip-en scheerheg, mag een struweelheg vrij uit groeien en wordt deze om de 3 tot 6 jaar gesnoeid of teruggezet. Struweelhagen zijn dan ook robuuster, breder en hoger dan de knip-en scheerheggen. De struweelhaag heeft een belangrijke ecologische functie. Door een haag slechts eens in de zes jaar geheel (tot 20 centimeter) of gedeeltelijk (tot 1 meter) terug te zetten, krijgen soorten de kans om in bloei of bes te komen. Dit trekt natuurlijk insecten, vogels en zoogdieren aan.

Landschap: Essenlandschap, Kampenlandschap, Maten en flierenlandschap (Beekdallandschap), Jong ontginningslandschap, Kraggenlandschap, Oeverwalontginningslandschap, laagveenontginningslandschap, Hoogveenontginningslandschap, Veenkoloniaal landschap.

Hoofdsoorten: meidoorn, sleedoorn, hondsroos.

Secundaire soorten: wilg, veldesdoorn, vuilboom, gelderse roos, hazelaar, kardinaalsmuts, lijsterbes maar ook boomsoorten als zomereik, haagbeuk, ruwe iep of es.
Iepen en essen hebben tegenwoordig wel meer last van ziektes. Bij het kort houden worden voedingstoffen afgevoerd, waardoor ze lang niet zo dik als een klassieke boom worden.


Plantwijze: minimaal 2 plantrijen, 4 stuks per meter. Het plantmateriaal bestaat uit bosplantsoen.

Plantafstand: 0,5 meter tussen de rijen en 0,5 tussen de planten in de rij.

Volgroeide breedte: de haag kent een vrij uitgroeiend karakter en wordt afhankelijk van de beschikbare ruimte circa 3 meter breed.

Volgroeide hoogte: afhankelijk van de gekozen beheerinterval, minimaal 3 meter.

Beheer: een struweelhaag kan eens in de 6 jaar geheel of gedeeltelijk worden teruggezet. Hierdoor krijgen soorten de kans om in bloei en bes te komen. Dit trekt insecten, vogels en zoogdieren aan. Heggenvlechten is een bijzondere vorm van onderhoud dat vroeger veel werd toegepast.