De das. Een schattig uitziend dier. En toch één van de grootste voorkomende landroofdieren van Nederland. Hij behoort tot de familie van de marterachtigen. Een echt nachtdier en alleseter die zich het meest thuis voelt op hogere gronden in het oosten, midden en zuiden van het land. In het westen zal je hem bijna niet tegenkomen. Tot 1960 liep de populatie ernstig achteruit, maar inmiddels zien we de populatie groeien.
Je herkent de das aan zijn kenmerkende brede kop met zwarte strepen die van achter zijn oren over zijn ogen lopen tot aan zijn mondhoeken. Hij is vrij fors gebouwd, mannetjes meer dan vrouwtjes en kan wel zo'n 15 kilo wegen. Vooral richting de wintermaanden nemen ze flink in gewicht toe om de winter door te komen. Ze houden geen winterslaap, maar wel meer winterrust. Met zijn korte poten en brede staart loopt of draaft hij schommelend. Onder zijn staart zitten geurklieren waarmee hij een duidelijke muskusachtige afscheiding kan afscheiden. Zijn poten zijn ideaal om mee te graven, hij heeft stevige tenen en kromme lange nagels waarmee hij lange gangen graaft.
Alleseter
Een das is niet een heel goede jager en hij is vaak lang aan het foerageren om voldoende voedsel te vinden. Hij is dan ook niet kieskeurig en eet veelal wat hem voor de voeten komt. Een belangrijk bestanddeel van hun dagelijkse voeding zijn regenwormen die ze 's nachts in weilanden opsporen. Ze houden daarom van kort gras, want zo zijn de wormen makkelijker te vinden. Ze eten ook bessen, bramen, gevallen fruit, noten, eikels, paddenstoelen, slakken, kevers, mais, koren, maar ook kleine knaagdieren en hommel- en wespenbroed. Hij eet ongeveer 400 tot 600 gram voedsel per dag.
Burchten en gangenstelsels
Dassen zijn zeer goede gravers. Hun verblijfplaats noemt men een burcht en heeft gegraven gangenstelsels die soms wel honderden meters lang kunnen zijn. Een burcht heeft meestal 3 tot 10 ingangen die door gangen met elkaar verbonden zijn. Ze leven er in familieverband, waarbij hun territorium niet alleen bestaat uit de burcht, maar ook uit voedselgronden voor de hele familie. Vele generaties dassen kunnen gebruik maken van dezelfde burcht. Hoe ouder hij is hoe omvangrijker het bijbehorende gangenstelsel. Het woongedeelte is bekleed met mos, bladeren van varens, dennennaalden en gras. Dit geldt ook voor de speciale kraamkamer voor de jongen. In de buurt van de burcht maken ze kleine, 10 tot 15 cm diepe, putjes om hun ontlasting te doen. Ook bouwen ze vluchtpijpen, een eenvoudig hol waar ze zich in kunnen verstoppen of uitrusten. Het is voor de das wel belangrijk dat hij water in de buurt heeft en grasland. Hij gedijt het beste in een kleinschalig akker- en weidelandschap met her en der bosjes, heggen en houtwallen.
Voortplanting
De das leeft in families bij elkaar, vaak met dezelfde partner, al is hij niet monogaam. De paartijd valt in de vroege lente, al wordt er soms ook in de zomer gepaard. In februari-maart worden de meeste jongen geboren. Dat klinkt gek, maar bij een das vindt de implantatie van de bevruchte eicel niet direct plaats. De draagtijd van een das is 7 weken en gemiddeld krijgen ze 2-4 jongen per nest. De oogjes van de jongen openen zich na vijf weken en na ongeveer 12 weken worden de jongen gespeend. Ze verblijven bijna 2 maanden in de burcht en daarna gaan ze langzaamaan, samen met hun moeder, de bovengrondse wereld ontdekken. Sommige dieren blijven in de familieburcht, maar andere dassen trekken eropuit om lange tochten te maken op zoek naar een nieuw territorium.
Geen natuurlijke vijanden, alleen de mens
Tot 1960 werd er nog wel gejaagd op de das en zelfs zijn vlees gegeten. Zijn aantallen waren drastisch teruggelopen. Van zo'n 12.000 dassen in 1900 tot 1.200 in 1960. Gelukkig zit de populatie wat in de lift en zijn er nu naar schatting zo'n 5.000-6.000 dassen in Nederland. Door bevolkingstoename en welvaart wordt het leefgebied van de das wel kleiner. Het uitgebreide wegennetwerk in Nederland is nu zijn grootste bedreiging. Er zijn veel verkeersslachtoffers. Jaarlijks sterven hierdoor zo'n 700 dassen. Ook verdrinken ze in kanalen met steile oevers waar ze niet meer uitkomen.
Gelukkig kunnen we de das helpen. Door het aanleggen van heggen en houtwallen en het creëren van open plekken in bossen maken we zijn leefomgeving meer geschikt.