De boomkikker is een piepklein grasgroen kikkertje. De soort staat op de rode lijst van bedreigde soorten en een tijd terug was de soort zelfs bijna uitgestorven. Onder andere door natuurherstel en de aanleg van allerlei ondiepe poelen en ecoducten, gaat het inmiddels gelukkig een stuk beter met de boomkikker.
Herkenning
De boomkikker is een klein en egaal grasgroen kikkertje, soms ook bruin of gelig van kleur. Ze worden maximaal 5 cm groot. Van de neus naar de heupen, over de ogen, loopt een bruine streep. De huid op de rug is helemaal glad. De boomkikker heeft lange tenen en vingers met op de toppen ’hechtschijfjes’ waarmee hij goed kan klimmen. De boomkikker is vaak te vinden in beplanting, op 1 à 2 meter hoogte. In de voortplantingsperiode in mei/juni is de boomkikker ook te vinden in de oeverzone van het voortplantingswater. Hij is met name ‘s nachts actief. Overdag zitten ze vaak stil op een plekje in het zonlicht. Het gekwaak is een hard kekkerend geluid dat enkele kilometers ver draagt. Bij gevaar vlucht de boomkikker liever klimmend weg dan dat hij weg springt.
Leefgebied
In een kleinschalig en nat landschap voelt de boomkikker zich thuis. Hij komt met name voor in Twente en bij de Reest en Regge. Er moeten wel meerdere geïsoleerde wateren zijn waar de larven kunnen opgroeien. Dit zijn bij voorkeur ondiepe, tijdelijke plassen of poelen die volledig in de zon liggen. Hij houdt niet van te veel oeverbegroeiing en er mag absoluut geen vis in het water zitten. Op niet meer dan 100 m moet een aantrekkelijk land en overwinterings-biotoop zijn, zoals drogere bosjes, houtwallen, jonge boompjes en veel ruigte (liefst braam of framboos). Extensief beheerde weilanden zijn ook aantrekkelijk. Daar kan de boomkikker zonnen, insecten vangen en schuilen. Hij vangt met zijn lange tong vliegen, muggen en wantsen rechtstreeks uit de lucht.
Zelf iets doen voor de boomkikker?
Onze tips:
- Creëer een kleinschalig en extensief landschap, met veel kleine graslandpercelen en diverse landschapselementen zoals bosjes, houtwallen, heggen, singels, sloten en poelen;
- Zorg voor windluwe en zonnige plekken met een hoge luchtvochtigheid;
- Leg poelen en wateren met brede en ondiepe oeverzones aan met een zonnige ligging. Het liefst voedselarme wateren, bij voorkeur 500 - 2.000 m2 groot. Zorg op de oevers voor een korte kruidachtige vegetatie (geen struiken of bomen) en zorg ervoor dat in het water geen vis voorkomt. Tot slot moet het water tot in juli waterdragend zijn;
- Stimuleer bij bosranden en houtwallen mooie mantel- en zoom- vegetaties door een grasstrook eromheen uit te rasteren en niet te beheren, zodat een struiken- en kruidenrijke vegetatie ontstaat. Dit is aantrekkelijk voor insecten;
- Leg stapels met takken of takkenrillen neer om de ontwikkeling van bramen en andere klimmende kruiden te stimuleren;
- Waarschijnlijk verdwijnen veel boomkikkers wanneer maïspercelen geoogst worden. Dit gewas naast eenvoortplantingwater is dus niet wenselijk.